‘Plenteren’. Daar was de heer Bakker vooral pagus voor. Hij was op zijn woonadres, een gekraakte, bouwvallige woonboot, bezocht door Henk Plenter van de afdeling Hygiënisch Woningtoezicht van de GG en GD. Plenter werkte al sinds mensenheugenis in Amsterdam en zijn persoon en werkwijze waren zo bekend dat zijn naam tot werkwoord is verworden. Als Plenter een huisadres bezocht, dan was er meestal sprake van ernstige verwaarlozing. Hij probeerde de bewoner op vriendelijke en creatieve wijze te bewegen tot een hygiënischer grondhouding. Als niets meer hielp, dan ging hij over tot een rigoureuze schoonmaak.
De gemeentelijke poetsman had de heer Bakker het advies gegeven zich aan mijn bureau te melden, in de hoop daarmee een bruuske reiniging af te kunnen wenden. De heer Bakker was een opvallende figuur, zoveel was bij de eerste kennismaking meteen duidelijk. Er was sprake van een exorbitante baardgroei. Ruud Lubbers en de Goedheiligman verbleekten erbij. De baard had net als zijn woonboot gedurende een lange periode enige verzorging moeten ontberen. Hij hing in een enorme klit, als een vilten plak over zijn borstbeen en hij was dermate lang dat hij hem als een stropdas tussen de broekriem kon laten verdwijnen.
De heer Bakker was bang, bang dat hij ontruimd zou worden. ‘Ik heb telang gezworven om dit op te geven.’ – ‘Hoelang bent u dakloos geweest?’ – ‘Ik zwerf al sinds mijn geboorte, u toch ook?!’ Daar had ik niet van terug.
De woonark was volgestouwd met oud- en nieuw papier. Over de lengte van de boot liep tussen de lectuur door een smal paadje, alsof iemand er jarenlang, als een gekooide leeuw, heen en weer had gelopen. Er werd hier niets verplaatst. De heer Bakker besefte dat hij de heer Plenter slechts zou kunnen behagen als hij meer dan alleen stoffer en blik ter hand zou nemen. Wij kwamen overeen dat hij per week 1 vuilniszak zou vullen en aan de straatkant zou zetten. Na een tweetal maanden werd het duidelijk dat het hem aan het hart ging. De heer Bakker kon niets weggooien. In dit onderkomen ging slechts leesvoer naar binnen. In tweede instantie spraken wij af dat spullen die weg konden voorlopig in plaats van op de stoep, apart gezet zouden worden. Het mocht niet baten. Ook een voor de deur geplaatste container bevatte bij inspectie slechts een defect strijkijzer. Het kostte hem geruime tijd om er een paar versleten stappers aan toe te voegen. Het was hem niet gegeven afstand te doen van zijn bellettrie.
Uiteindelijk offreerde ik hem een aantal dagen Bed and Breakfast in ons Crisiscentrum, tijdens welke dagen wij zijn woonschuit zouden opschonen. Op de afgesproken dag meldde de heer Bakker zich met een weekendtas op ons bureau. De tas bevatte een pyjama, een onderbroek, een tandenborstel en een boekje met de titel, ‘Welke ster is dat?’.
Hij vroeg mij het hemd van het lijf. Het gesprek duurde een kwartier, een half uur, drie kwartier. Ik werd onrustig. Na een uur kwam het slechte nieuws er hortend en stotend uit. ‘Mijnheer Loopik, het spijt mij zeer, maar ik kan niet op uw aanbod ingaan’.
Ik was maar moeilijk in staat mijn teleurstelling te verbloemen. Dit was het resultaat van een jaar geduld betrachten! Het was geruime tijd stil in de spreekkamer. De heer Bakker schokschouderde en keek gegeneerd om zich heen. Ik hervond mijzelf. Hem trof geen blaam. Iedereen heeft een reden om te doen wat hij doet.
Restte mij desalniettemin een prangende vraag; ‘Waarom heeft u uw weekendtas meegenomen?’
‘Mijnheer Loopik, duidt mij niet euvel, maar ik wilde u niet meteen voor ’t hoofd stoten.’